
Tekst: redactie Gaykrant
Beelden: © René Zuiderveld. Portretfoto van René zelf, door Gabriel Batenburg
Kunst. Fotografie. Interview. Na een zware operatie en maandenlange chemotherapie ontdekte René Zuiderveld de fotografie bij toeval. Met een compact cameraatje op zijn fiets toerde hij door zijn vertrouwde omgeving om zijn conditie op te bouwen – en ontdekte gaandeweg een nieuw leven. Wat begon als therapie, groeide uit tot een diepe artistieke roeping: het vastleggen van mannen, van hun kracht en kwetsbaarheid, hun verlangen en vertrouwen. Zijn werk beweegt zich tussen intimiteit en theater, tussen spel en ernst. “Ik wil dat mensen zichzelf in mijn foto’s herkennen,” zegt hij. “Niet alleen het lichaam, maar de mens daarachter.”
René, laten we bij het begin beginnen. Hoe ben jij de fotograaf geworden die je nu bent?
“Het begon helemaal niet professioneel. Ik had net een fikse operatie gehad, kwam thuis, en dacht: ik moet bewegen, anders geneest dat litteken nooit. Wandelen deed pijn, dus ging ik fietsen. Therapeutisch fietsen, elke dag een half uur. Maar eerlijk gezegd: dat was oersaai. Toen dacht ik, laat ik een compact cameraatje meenemen. Dan moet ik onderweg stoppen, kijken, iets vastleggen. Zo maakte ik het leuker voor mezelf.”
En dat werkte?
“Ja, gek genoeg wel. Vrienden zeiden: “Je ziet plekken die ik ook ken, maar dan anders.” En na een paar weken dacht ik: dit is leuk. Ik kocht een spiegelreflexcamera, haalde de woonkamer leeg, bouwde een studio, kocht een flitser… en toen zag ik al die knopjes. Geen idee wat ze deden. Toch ben ik in januari 2006 officieel begonnen. De eerste foto’s waren verschrikkelijk, maar ik had vrienden die terugkwamen. “Doe het nog een keer,” zeiden ze. En beetje bij beetje werd het beter.”
Je hebt ooit gezegd dat fotografie voor jou begon als een tweede leven.
“Ja, dat klopt. Ik had zestien maanden chemo achter de rug. Daarna voelde het alsof ik iets cadeau had gekregen. Ik dacht: ik kan niet op dezelfde manier doorgaan. Dus ga nu maar voor jezelf staan. Ik was vroeger heel onzeker, de wandelende twijfel. Maar na mijn ziekte dacht ik: wat heb ik nog te verliezen? Die bescheidenheid is gebleven, maar er kwam iets bij: zelfvertrouwen.”
Dat zie je in je werk: durf, maar nooit bravoure. Hoe lukt het je om mensen zó op hun gemak te krijgen?
“Vertrouwen. Dat is echt het sleutelwoord. Zeker in het begin sprak ik altijd eerst uitgebreid met modellen – vaak online, toen nog via chats. We spraken af wat we wilden maken, wat kon, wat niet. En als ze kwamen, zaten we eerst gewoon aan de keukentafel, zoals jij en ik nu. Kletsen, lachen, aftasten. Ik zei altijd: ‘Je bent in veilige handen. Ik heb geen dubbele agenda. We gaan iets moois maken.’ Dat moet eerst echt zijn, anders werkt het niet.”

Veel van je foto’s zijn sensueel, soms ronduit erotisch. Hoe bewaak je die grens?
“Voor mij is erotiek nooit een trucje. Het is een sfeer, een spanning tussen nieuwsgierigheid en respect. Of een foto nu speels is of expliciet: hij moet ontstaan in vertrouwen. En ik raak mijn modellen nooit aan. Dat is een regel. Ik fotografeer. Ik kijk niet naar ze als object, ik werk met licht, met vorm, met emotie.”
Kun je een paar beelden beschrijven die voor jou dat vertrouwen vangen?
“Er is bijvoorbeeld die foto van een jonge man met een puppy-masker op, gekleed in keurig blauw pak, wit gestreken overhemd met stropdas, terwijl hij een beertje vasthoudt. Iedereen denkt dat het een model is, maar hij komt uit Alkmaar en zou zomaar jouw buurjongen kunnen zijn. Dat vind ik het mooiste: dat hij even een archetype wordt, maar tegelijk gewoon iemand van naast de deur. En dan die foto in de tandartsenpraktijk, dat is mijn eigen tandarts. Ik vroeg of dat kon en ze vond het prima, alhoewel ze niet dacht dat de foto in haar wachtruimte zou passen: ja, daar was ik het wel mee eens! Ook dat is vertrouwen: iemand die haar professionele ruimte openstelt voor een beeld dat iets suggereert, maar nooit over de grens gaat.”

Ik vind die spread van 3 foto’s van de man in leer ook treffend, het zwarte met dat witte servies en rietje en tandenborstel. “Had je opgemerkt dat het Horen Zien en Zwijgen is? Nee? Mooi! Ik wil ook graag dat als je nog een keer naar zo’n foto kijkt er meer in kunt ontdekken.”
Je fotografeert veel mannen met sterke lijven. Is dat een bewuste keuze?
“Niet per se. De mannen met de ‘mooie’ lichamen durven sneller. Die zijn gewend trots te zijn. Maar ik krijg ook verzoeken van mannen die zeggen: “Jij fotografeert alleen maar knappe types.” En dat klopt niet. Alleen de knappe types stappen sneller over de drempel. Maar ik hou juist van de menselijkheid, van wat niet perfect is. Neem die donkere man op die foto met het strijklicht over zijn schouder — iedereen noemt hem een standbeeld, maar ik zie vooral zachtheid.”

Je zegt: mijn foto’s zijn nooit af. Wat bedoel je daarmee?
“Ik wil dat de kijker het beeld afmaakt. Dat er ruimte blijft voor fantasie. Dat geldt voor een speelse foto van twee mannen met leren harnassen, maar net zo goed voor een portret in een woonkamer met een half opengeritste trui. Ik leg niets uit, ik geef een aanleiding. Dat is het verschil tussen een foto en een illustratie: een foto leeft pas als iemand er iets in herkent.”
Wat leer jij zelf van het fotograferen van al die mannen?
“Dat we allemaal gezien willen worden, maar wel op onze voorwaarden. En dat vertrouwen iets is wat je niet kunt afdwingen. Het ontstaat. Als je dat moment hebt. als iemand ontspant, lacht, zichzelf vergeet. dan gebeurt er iets magisch. Dan zie je de mens, niet het masker.”
Je boekpresentatie was drukbezocht, ik kwam zelf door de drukte niet eens bij jouw boektafel. Hoe was dat voor je?
“Overweldigend. Ik had niet verwacht dat er zoveel mensen zouden komen. Ik zat daar met m’n pen om te signeren, maar het was zó druk dat ik nauwelijks toekwam aan schrijven. Ik was ook bang of ik het fysiek volhield, mijn longcapaciteit is nog maar 28 procent, maar het lukte. Ik was kapot, maar gelukkig. En ja, trots. Echt trots.”
Dat klinkt alsof het boek meer is dan een verzameling foto’s.
“Ja, absoluut. Toen ik het samenstelde, dacht ik nog: het zijn losse sessies. Maar toen ik het boek in handen had, zag ik ineens: dit is een leven. Twintig jaar werk, maar ook twintig jaar mijzelf. Van ziekte naar kracht, van onzekerheid naar durf. En alles daartussen.”
Wat gebeurde er toen je hoorde dat het boek in het Stadsarchief komt?
“Dat was het mooiste. Een sponsor zei: “Dit hoort in het archief, dit is Amsterdam.” En dat klopt ook. Ik fotografeer mensen, maar eigenlijk fotografeer ik de stad, de tijd, het gevoel van nu. En dan denk ik: ik ben onderdeel van die geschiedenis geworden. Hoe mooi is dat?”
Je bent opnieuw ziek, zei je. Hoe kijk je nu naar de toekomst?
“Met nieuwsgierigheid. Zolang ik nieuwsgierig blijf, ben ik oké. Natuurlijk zijn er slechte dagen, angst, vermoeidheid. Maar ook dan denk ik: zolang ik iets zie wat me raakt, zolang ik denk ‘oh, dat is mooi’, leef ik. Ik zou graag willen blijven fotograferen, maar m'n gezondheid maakt dat op dit moment in wezen niet mogelijk.”
Tot slot, wat wil je dat mensen voelen als ze jouw werk zien?
“Dat ze even stoppen met oordelen. Dat ze zichzelf zien, of iemand van wie ze houden. Dat ze voelen: dit is een mens. En dat ze misschien een beetje durf meenemen. Want dat is wat fotografie mij heeft gegeven: durf en vertrouwen.”
René Zuiderveld (1956) is fotograaf en kunstenaar. Zijn werk richt zich op mannelijkheid, intimiteit en vertrouwen, vaak in een mix van theater, erotiek en alledaags realisme. Zijn recente boek is opgenomen in het Stadsarchief Amsterdam.
Bestel het boek via Gays & Gadgets, € 45,-